Per 1 februari is dit forum niet meer actief. Je account en bijbehorende gegevens op dit forum zijn daarom verwijderd. Oude berichten kun je nog wel nalezen. We zien je eind februari graag terug in de nieuwe community van MS.nl. Meer informatie lees je op MS.nl of in dit topic.

Verschil in aantonen (ruggenmerg)leasies door diverse scan technieken

Diagnose MS, symptomen, medische onderzoeken, behandelingen (ja of nee) en revalidatie
Artemis-

Verschil in aantonen (ruggenmerg)leasies door diverse scan technieken

Bericht door Artemis- »

In onderstaand artikel, van 3 jaar geleden, komt duidelijk naar voren, dat bij standaard MRI, (mogelijke) ruggenmerg leasies minder goed of soms helemaal niet opmerkt worden.
Interessant voor diegene, die meer klachten/invaliditeit ervaren dan de neuroloog wil/kan toeschrijven aan de MRI bevindingen en/of vastlopen in diagnose-stelling...;)



[I]De klinisch-radiologische paradox
Amerikaanse onderzoekers keken naar de klinisch-radiologische paradox in het ruggenmerg. Met deze paradox wordt bedoeld dat er een verschil is tussen de klinische en de radiologische bevindingen bij mensen met MS.

De onderzoekers gebruikten kwantitatieve diffusie tensor (DTI) en magnetization transfer imaging (MTR), die beiden gemeten worden met een MRI-scanner. Bij DTI wordt gekeken naar de verplaatsing van water door het axon, de uitloper van de zenuwcellen. MTR wordt gebruikt om de myeline-inhoud van de axonen te meten. Myeline is de vettige beschermende laag om het axon die zorgt voor een betere geleiding van de elektrische signalen in het brein. Zowel DTI als MTR geven aan in hoeverre het axon beschadigd is.

Het doel van dit artikel was om te kijken of deze twee technieken, wanneer ze gebruikt worden in het ruggenmerg, in staat zijn om een onderscheid te maken tussen MS patiënten met verschillen in het aantal laesies en verschillen in de mate van invaliditeit. De invaliditeit werd gemeten met de EDSS. Voor de laesies beschouwden de onderzoekers twee of minder laesies gezien als weinig; vanaf drie laesies was er sprake van veel laesies. Een EDSS hoger dan zes werd gezien als een hoge invaliditeit, terwijl een EDSS van zes en lager als een lage individualiteit werd gezien.

In dit onderzoek werden 4 verschillende groepen MS patiënten met elkaar vergeleken: weinig laesies met weinig invaliditeit, weinig laesies met veel invaliditeit, veel laesies met weinig invaliditeit en veel laesies met veel invaliditeit.

De resultaten laten zien dat in de twee groepen met een hoge invaliditeit de DTI abnormaal was in vergelijking met de proefpersonen met een lage invaliditeit. Dit geldt zowel voor de groep met veel als voor de groep met weinig laesies. De MTR was alleen abnormaal bij proefpersonen met een hoge invaliditeit en weinig laesies.

De onderzoekers denken dat er wellicht microstructurele veranderingen plaatsvinden die niet gemeten kunnen worden met de gebruikelijke MRI-technieken om aantallen laesies te tellen. Dit heeft volgens hen gevolgen voor de klinisch relevante informatie; kwantitatieve MRI kan informatie kan geven die niet gegeven wordt bij het tellen van laesies. De verschillen die in dit onderzoek gemeten zijn geven waarschijnlijk een combinatie aan van een combinatie van pathologische processen, waaronder demyelinisatie, het verlies van axonen, ontsteking en een vermeerdering van immuuncellen van het brein.

Dat de MTR alleen abnormaal was bij proefpersonen met weinig laesies en een hoge invaliditeit en niet bij proefpersonen met veel laesies en een hoge invaliditeit kan volgens de onderzoekers verklaard worden uit het feit dat MTR kijkt naar de myeline inhoud. Bij patiënten met een hoger aantal laesies is het verlies van myeline waarschijnlijk minder van belang dan schade aan het axon. Een andere mogelijkheid is dat bij patiënten met veel laesies de schade aan de myeline bij beide groepen heel groot is.

De onderzoekers concluderen dat kwantitatieve MRI klinisch relevante verschillen kan meten die niet gemeten kunnen worden door standaard MRI-technieken. De resultaten steunen het gebruik van kwantitatieve technieken in de klinische setting.

[/I]Bron: Oh J, Saidha S, Chen M, Smith SA, Prince J, Jones C, Diener-West M, van Zijl PC, Reich DS, Calabresi PA.
Department of Neurology, Johns Hopkins University, Baltimore, USA.
Neurology 2013 Feb 5;80(6):540-7

Gepubliceerd op MSweb maart 2013

Gepubliceerd op MSweb: 29-03-2013
__________________